Met de geur van oregano door het stof

In maart 2020 had ik mijn tas voor de reis naar de Strade Bianche in Toscane al twee keer ingepakt, weer uitgepakt en opnieuw terug ingepakt. Op de avond voor vertrek ging Italië op slot en mijn ingepakte tas bleef nog weken staan, als een triest symbool voor wat er met mijn fietsseizoen stond te gebeuren.

Inmiddels is het twee jaar later en sta ik eindelijk aan de start van de granfondo, die al zo lang op mijn verlanglijst prijkt: de Strade Bianche in Siena! Samen met de meeste Wielerbus-gasten sta ik in het tweede startvak. Het Italiaanse zonnetje doet een poging om de nachtvorst te verdrijven. Mijn trillende benen zijn echter niet van de kou. Ik ben serieus gespannen voor wat gaat komen. Over enkele minuten donderen we namelijk met zesduizend deelnemers vanaf het Fortezza Medicea over een bochtige weg van het citadel. Uit de verhalen van de editie van afgelopen september heb ik daar in mijn hoofd inmiddels de meest vreselijke plaatjes bij met geschreeuw en gedrang, kamikaze-acties en valpartijen. Als het eerste startvak vertrekt, houdt men ons startvak echter nog even netjes gesloten. Enkele minuten later is het onze beurt. Uiterst gemoedereerd zet de meute zich in gang en tijdens het dalen heb ik alle ruimte. Dat valt heel erg mee! Had ik me daar nou zo druk over gemaakt? Als we ons hotel passeren dringt het tot me door dat ik nu nog wel even 140 kilometer moet gaan fietsen. Met zo’n 2500 hoogtemeters. En 55 km aan gravelwegen. Begin maart.

Mijn hoofd is nog niet echt bezig met de afstand en de hoogtemeters. De nieuwsgierigheid naar die allereerste gravelsectie overheerst. Toen we eergisteren uit de Wielerbus rolden heb ik in de middag voor het eerst kennisgemaakt met de gravelwegen van Toscane. Hoewel ik best wat ervaring heb met ‘onverhard’, moet ik toch even wennen aan de losse toplaag met scherpe platte steentjes. De percentages van de klimmetjes schieten in de dubbele cijfers en op zo’n moment gaan staan op de pedalen is bij deze ondergrond tamelijk zinloos. Rechtdoor afdalen vind ik al snel geen enkel probleem, maar een grindbocht op serieuze snelheid is wel even lef hebben. Ik trek voor mezelf de conclusie dat het aloude ‘gang is alles’ op deze ondergrond het devies lijkt. Een afdaling zonder noemenswaardige snelheid en met veel gedoseerd bijremmen om als hekkensluiter van de Wielerbus-groep te fungeren, vind ik aanzienlijk spannender dan ‘gaan met die banaan’ en een beetje driftend de bocht door.

Terwijl mijn hoofd zich druk maakt over de eerste gravelsectie, heuvelen we met een paar duizend fietsers over verkeersvrije asfaltwegen. Het ochtendzonnetje doet haar best. We hebben de wind in de rug en het is netto voornamelijk bergaf. Ik ben in toermodus mijn benen aan het lostrappen en dat voelt prima. De dag is nog lang. Het duurt zeker tien kilometer voor het eerste grindstrookje komt. De verhalen over het vooraf positioneren, de snelheid, vloekende Italianen, de zwervende bidons en de talloze lekke banden maken dat ik er ondanks mijn positieve ervaring van eergisteren een beetje tegenop zie.

Eindelijk! We draaien naar links. Het strookje is zonder bochten en loopt een heel klein beetje op. Inderdaad zijn er meteen lekke banden en is er gevloek, maar ik heb best wat ruimte om te fietsen en om eerlijk te zijn verbaas ik me over het relatief rustige tempo. “Sinistra!” hoor ik achter me. Vanuit mij ervaring met de Maratona weet ik dat een Italiaan aan mijn linkerzijde wil passeren. Het is net boven het vriespunt, maar dit type is in korte broek. Ik ga op dit eerste gravelstrookje met de meute mee, maar zodra er serieuze percentages komen, moet ik me slalommend een weg naar boven puzzelen om mijn eigen tempo te kunnen rijden. Daar is eigenlijk altijd wel ruimte voor. Gravelstroken afdalen in de drukte vind ik in het begin wel lastig. Vaak wordt er voor een bocht tot vrijwel volledige stilstand afgeremd, wat het bijna onmogelijk maakt om nog te sturen. Het duurt een paar afdalingen voor ik het lef heb om ondanks de grote snelheidsverschillen en wat driften, mijn eigen lijnen tussen de overige deelnemers door te tekenen.

 

Na ruim 30 kilometer dient de eerste van drie bevoorradingsposten van de organisatie zich aan. De volgende zijn op ongeveer 70 en 120 kilometer. Deze posten zijn goed voorzien van repen, broodjes, koeken, bananen, water en sportdrank. Eigenlijk heb ik niks nodig, maar ik wil even kijken waar Diana zit. We hebben al geconstateerd dat samen rijden vandaag niet te doen is. Daarvoor is het te druk en is de omgeving te ‘agressief glooiend’ zoals een Wielerbusser het later aan mij omschrijft. Het is geen doen om elke keer bovenaan een klimmetje te hergroeperen. Diana en ik hebben daarom afgesproken bij iedere post even te appen en dan hooguit vijf minuten op elkaar te wachten. Op deze manier tref ik echter ook diverse andere Wielerbus-gasten die mij herkennen aan mijn outfit. Ik vind het mooi om hun ervaringen te horen. Ik krijg verhalen mee over het afzien, de fantastische omgeving, maar ook pech als lekke banden en een defecte derailleur. Uiteindelijk heb ik zeven uur nodig voor deze hele tocht, waarvan zes uur effectieve fietstijd. Ik heb dus uiteindelijk een uur besteed aan socializen.

Ergens in de buurt van de laatste pauzeplek lukt het me om op een glooiend deel met asfalt toch een stukje met Diana samen te rijden. We passeren op een stuk vals plat al babbelend een groepje Italianen. Middenin het groepje bevindt zich een dame en ik hoor haar tieren. Ze blijkt haar ‘kopmannen’ de sporen te geven om ons terug in te gaan halen. Ze passeert ons, maar we zien haar nog een paar keer terug. Het herinnert me even aan het feit dat een fondo in Italië een wedstrijd is en geen toertocht. Mocht ik ooit serieuze klassementsambities hebben, moet ik als klant met de Wielerbus meegaan in plaats van als begeleider, aanzienlijk korter pauzeren en vooral zoals al die Italiaanse dames een paar persoonlijke kopmannen recruteren.

Af en toe denk ik dat het tijd wordt om iets van mijn winteroutfit uit te trekken, maar op de hoogvlakten waait een ijskoude wind. Als de zon het tegen de middag verder laat afweten is open- en dichtritsen van mijn windjack de enige klimaatbeheersingsmaatregel die ik uiteindelijk nog toepas. De kilometers en de hoogtemeters beginnen langzaam op te tellen, maar ik vermaak me uitstekend. Glooiend landschap met kleine dorpjes, gele huizen met rode dakpannen, een poes in de zon, cipressen en olijfbomen. Als ik over het erf bij een boer rijd, ruik ik de sterke geur voor het eerst en mijn hersenen hebben even nodig om de juiste connectie te vinden. Eenmaal herkend, ruik ik het die dag nog meerdere malen en verwordt het tot de geur die me nu eenmaal terug in Nederland direct weer terugvoert naar dit mooie fietsavontuur in de Toscaanse heuvels: oregano!

 

Ik heb geen vergelijk met de eerdere edities, maar deze editie heeft meer gravel dan de voorgaande. Ik vind de langste gravelstroken fantastisch! Vaak zijn er prachtige vergezichten, maar tegelijkertijd is dan te zien hoe er een eindje verderop weer een stevig stukje klimwerk aan zit te komen. Momentum houden is van belang, maar in drukte niet altijd mogelijk. Inmiddels moet rekening gehouden worden met deelnemers die omvallen of zelfs de gehele klim gaan lopen. Mijn bovenbenen doen pijn. Doordat ik niet nog kleiner kan schakelen en niet kan gaan staan zijn de steilste stukken verworden tot een krachttraining. Harken en duwen. Ik ben blij met mijn keuze voor de Cannondale Synapse. Mijn Specialized CruX heeft maar één voorblad en zou me toch tamelijk beperkt hebben in de te kiezen verzetten. Nu heb ik met 52-36 voor en 11-32 achter alles gebruikt. De tubeless 30 mm Schwalbe G One Speed banden doen het prima. Geen lek, genoeg grip op gravel, maar ook lekker rollen op het asfalt, waaruit toch zo’n tweederde van de tocht bestaat.

Als ik het plaatsnaambord van Siena passeer, duurt het nog een aantal kilometers voordat de beroemde steile slotklim over de Via Santa Caterina zich zal aandienen, de klim waar Mathieu van der Poel met bovenmenselijke wattages naar de overwinning ramde. Volgens de beschrijving tikt deze klim de 16% aan. Ik zie er tegenop. Mijn linkerkuit begint de voortekenen van kramp te vertonen en mijn rechter quadriceps doet eigenlijk gewoon pijn nu. Door de kou heb ik met anderhalve bidon niet bepaald genoeg gedronken. Ik besluit om dit laatste stuk maar niet meer op wie dan ook te wachten. Daar is het straatje! Ik moet slalommen om door te kunnen blijven rijden, maar ik kan blijven fietsen. Langs de hele route was er niet veel te beleven, maar hiet staat ineens publiek: “Brava!” Een voor mij onbekende dame schreeuwt me door de laatste hellende meters. Ik ben verbaasd als ik er al blijk te zijn. Met alles wat ik onderweg aan steile krengen meegemaakt had, was deze slotklim eigenlijk helemaal niet zo erg. Ik heb het in ieder geval gered zonder kramp. Vanaf nu is het licht afdalen naar de finish. Ik stuiter over de grijze tegels van Siena. Twee jaar had ik erop moeten wachten, maar deze Strade Bianche was het wachten volledig waard. Ik heb de hele dag op mijn fiets zitten genieten van de omgeving, de sfeer, de gravelstroken, het klimmen, het afdalen en zelfs van de pijn in mijn poten. Deze wil ik zeker ooit nog eens doen. Finish! Ik krijg van een meisje een houten medaille in mijn handen gedrukt. Mijn fiets is wit van het stof. Ook op het Piazza del Campo hangt de geur van oregano. Pizza!

Website: http://ingefietst.nl